Antifonarium Tsgrooten
Het antifonarium uit de Collectie Vlaanderen is verwant met twee andere antifonaria die bewaard zijn in London, British Library, Add. mss. 15426 en 15427. Het eerste volume bevat o.m. een psalterium en een hymnarium; het tweede volume bevat het winterdeel van het antifonarium en eindigt daar waar het derde volume (het antifonarium Collectie Vlaanderen) begint. Er zijn lichte verschillen tussen volume I en volume II; deze verschillen betreffen de secundaire verluchting en de band. Volume I bevat op het eerste schutblad een nota (geschreven door Franciscus van Weert of kort nadien door een bijna-tijdgenoot) waarin wordt bekend gemaakt dat de kopiïst Franciscus van Weert was en dat hij handelde in opdracht van abt Antonius Tsgrooten. De band en de secundaire decoratie van volume III is eerder met deel I, dan met deel II verwant. Het hymnarium van deel III is bovendien complementair aan het hymnarium van deel I.
Franciscus van Weert is vooral bekend als kopiïst voor de norbertijnenabdij van Averbode. Zijn naam verschijnt voor de eerste maal in een rekening van 21 februari 1508 naar aanleiding van de afwerking van een missaal. Zijn werk blijkt voldoening gegeven te hebben, daar hij vanaf dan zeer regelmatig door abt Gerard vander Scaeft van Averbode met opdrachten belast werd. Elf missalen (waaronder Averbode, Norbertijnenabdij, Ms IV, 64), twee psalteria, drie processionalia, een boek met de teksten voor de pontificale benedicties, een codex met de passieverhalen van de vier evangelisten, een brevier, een antifonarium, een evangeliarium, een getijdenboek en een aanvullende tekst voor een gedrukt missaal schreef hij over voor Averbode. Dit is een indrukwekkend oeuvre, daar de meeste boeken op groot formaat zijn en een hoog aantal pagina’s tellen. Deze kopieerarbeid kan tussen 1508 en 1534 gesitueerd worden. De meeste van de werken zijn verloren gegaan.
Daarnaast werkte Franciscus van Weert ook voor andere abdijen. Voor abt Antonius Tsgrooten beëindigde hij op 22 maart 1522 het hiervoor genoemde rijk versierde antifonarium in drie delen. Verder vervaardigde Franciscus van Weert in 1523 voor dezelfde abt van Tongerlo een graduale (Bloomington, Indiana University, Lilly Library, nr 70) en het volgende jaar nogmaals een graduale (nu verloren).
Dezelfde kopiïst vervaardigde tevens boeken voor de abdij van Park (een psalterium: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs 11556, en een missale: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs II 2347) en voor de Sint-Bernardusabdij te Hemiksem een gebedenboek (Bornem, Abdij, hs 9).
Uit verschillende getuigenissen blijkt dat Franciscus van Weert doof was. Deze handicap zorgde ervoor dat hij zich beter op zijn schrijfkunst kon concentreren. De kopiïst was verantwoordelijk voor de tekst, de muzieknotatie en de met penwerk versierde initialen.
Wie de miniaturen in het handschrift verzorgde, weten we niet. Franciscus van Weert werkte veelvuldig samen met de Mechelse miniaturist Adriaan Reyners, de Antwerpse kunstenares Catharina van Everen en de Leuvense Maria van Bel. Verder is ook bekend dat de kanunniken van de priorij van Onze-Lieve-Vrouw-Ten-Troon te Herentals manuscripten verluchtten en inbonden voor de abdij van Tongerlo.
Het hymnarium (fol. 136r tot 151v) is mogelijks door een tweede scribent geschreven. De met penwerk versierde initialen zijn er van mindere kwaliteit.
Beknopte bibliografie:
M. Smeyers, De liturgische handschriften der Abdij van Averbode. Een bijdrage tot de studie van de laat-middeleeuwse miniatuurkunst, in: Arca Lovaniensis, 2 (1973), pp. 91-131.
Bénédictins du Bouveret, Colophons de manuscrits occidentaux des origines au XVIe siècle, vol. II, Fribourg, 1967, p. 111.
Pl. Lefèvre, Transcriptions, enluminures et reliures de manuscrits liturgiques aux XVme et XVIme siècle, in: Archives, bibliothèques et musées de Belgiques, 12 (1935), pp. 8-23.
R. Van Waefelghem, Répertoire des sources imprimées et manuscrites relatives à l’histoire et à la liturgie des monastères de l’ordre de Prémontré, Brussel, 1930, pp. 15-17 (Averbode), pp. 294-297 (Tongerlo).
W. Van Spilbeeck, De abdij van Tongerloo. Geschiedkundige navorschingen, Lier, Geel, 1888, p. 320 (op dit ogenblik was het handschrift in het bezit van graaf Werner de Merode, woonachtig op het kasteel van Trélon).