Antifonarium Tsgrooten
Het antifonarium van Antonius Tsgrooten is ontstaan in de laatste belangrijke periode van de Vlaamse miniatuurkunst, met name in de periode van de Gents-Brugse stijl (1475-1550). Het meest typerende kenmerk van deze nieuwe stijl is de randversiering, die bestaat uit naturalistische en geïndividua¬liseerde motieven die hun schaduw afwerpen op een gekleurde ondergrond. Verder valt in deze periode het narratieve karakter van de illuminaties op, waarbij het hoofdtafereel en de randen op elkaar worden betrokken. De derde karakteristiek van deze nieuwe stijl zijn de realistische landschappen.
In deze periode waren vele belangrijke miniaturisten actief. Sommigen zijn met name bekend, zoals Simon Bening, maar de meesten zijn enkel onder noodnamen bekend, zoals de Meester van Maria van Bourgondië, de Meester van Edward IV enzovoort. Vooral ateliers in Gent en Brugge zijn tijdens deze periode binnen de Nederlanden toonaangevend; hun werk is vandaag over de hele wereld verspreid en wordt heel erg geapprecieerd. De andere vorstendommen van de Nederlanden kenden in die periode een kleiner aantal prominente miniaturisten. Belangrijke namen voor de Brabantse miniatuurkunst zijn de Antwerpse boekbinder Goswin Bernardus (tussenpersoon voor de abt van Averbode en Antwerpse verluchters), de Meester van Karel V, Antoon Gory, Adriaan Reyners, Petrus Alamire (alle vier uit Mechelen), Pieter Bosch en Jan de Roovere (Brussel).
Vele belangrijke mecenassen zijn in deze periode actief. Diverse bibliofielen behoren tot het vorstelijke hof (bv. Margaretha van York) of tot de hoge adel. Ook diverse abten plaatsten in deze periode belangrijke bestellingen bij scribenten en miniaturisten. Over de bibliofilie van abten als Jan Crabbe van Ten Duinen (Koksijde) of Raphaël de Mercatellis van de Gentse Sint-Baafsabdij is reeds veel geschreven. Ook de norbertijnen droegen bij tot de laatste bloei van de miniatuurkunst. Dit blijkt uit de mecenaten van abt Petrus Waeyenbergh van Grimbergen, Pieter de Block, prior van Drongen, abt Ambrosius van Engelen van de Parkabdij, abt Gerardus vander Scaeft van Averbode en Antonius Tsgrooten, abt van Tongerlo. Voor de abdij van Averbode werkten de miniaturisten Catharina van Everen, Adriaen Reyners, Catharina Rademakers, en Maria van Bel. Franciscus van Weert was tijdens de eerste decennia van de 16de eeuw de belangrijkste scriptor voor deze abdij. Hij en sommige van de vernoemde miniaturisten werkten evenwel ook voor andere abdijen, zoals voor Tongerlo.
Korte bibliografie:
Th. Kren, S. McKendrick, The Renaissance. The triumph of Flemish manuscript painting in Europe, Los Angeles, 2003.
M. Smeyers, Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16e eeuw, Leuven, 1998, pp. 461-462.
B. Brinkmann, Die flämische Buchmalerei am Ende des Burgunderreichs, Der Meister des Dresdener Gebetbuchs und die Miniaturisten seiner Zeit, 2 vol., Turnhout, 1997.
M. Smeyers & J. Van der Stock, Vlaamse miniaturen voor vorsten en burgers 1475-1550. Leuven, 1997, nrs. 14 en 28.
M. Smeyers, De liturgische handschriften der Abdij van Averbode. Een bijdrage tot de studie van de laat-middeleeuwse miniatuurkunst, in: Arca Lovaniensis, 2 (1973), pp. 91-131.