Antifonarium Tsgrooten
In de bijbel wordt veelvuldig opgeroepen om te bidden. In het Oude Testament (bv. Daniel 6,11; 9,21 enz) worden de Joden aangemaand om meermaals per dag op vaste tijdstippen te bidden. Ook in het Nieuwe Testament wordt regelmatig de kracht van het gebed aangetoond. Aldus is onder de christenen reeds vanaf de eerste eeuw de traditie ontstaan om dagelijks tot God te bidden. Over de frequentie van het aantal gebedsmomenten per dag waren de oudste christelijke aanbevelingen niet eensluidend: dit kon variëren van tweemaal per dag tot vijfmaal per dag. De aanbeveling gold alle christenen.
Het monastieke gebed met zijn specifieke kenmerken ontstond in het Westen vooral vanaf de vijfde eeuw. Hoewel de verschillende orden (zoals benedictijnen en later ook norbertijnen, dominicanen, enz.) elk eigen accenten binnen hun liturgie hadden, is de opbouw van het getijdengebed in essentie telkens gelijklopend.
Het getijdengebed bestond uit een dagofficie en een nachtofficie. Het dagofficie bestond uit zeven gebedsmomenten: lauden, prime, terts, sext, none, vespers en completen. Het nachtofficie bestond slechts uit één gebedsmoment: de metten. Dit gebedsritme volgde de voorschriften van Psalm 119 (vers 164: Zeven maal per dag zing ik uw lof; vers 62: Zelfs in het holst van de nacht sta ik op om uw rechtvaardigheid te loven).
Elk officie bestond essentieel uit drie elementen: gezangen, lezingen en gebeden. Het zingen van de psalmen stond centraal. Het hele psalterium (150 psalmen) werd in de tijdspanne van één week gezongen. Daarnaast werden ook antifonen, responsoria en hymnen gezongen. Voor de lezingen werden fragmenten uit de bijbel gebruikt, naast preken van kerkvaders en hagiografische teksten. Ten slotte werden ook gebeden opgezegd, zoals bv. het Onze Vader. De gezongen en gesproken gedeeltes wisselden elkaar af. Soms was een voorlezer of een voorzanger aan het woord; op andere momenten zong men in koor.
Om het officie correct te laten verlopen, werden alle gezangen, alle lezingen en de gebeden in boeken genoteerd. Elk stukje officie had zijn eigen boek: de (gezongen) psalmen werden verzameld in een psalterium, de hymnen in een hymnarium en de andere gezongen delen in een antifonarium. De bijbellezingen waren dan weer gekopieerd in een lectionarium en de preken van de kerkvaders in een homiliarium. De hagiografische teksten werden toegevoegd aan één van de voornoemde bundels. Deze vijf boeken kunnen tot de belangrijkste koorboeken gerekend worden, maar soms werden nog extra boeken gebruikt voor het officie.
Sedert het tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) is het getijdengebed sterk vereenvoudigd. De meeste religieuze gemeenschappen beperken het getijdengebed vandaag tot drie gebedsmomenten; de taal van het officie is meestal niet meer het Latijn en de opbouw ervan is veranderd.
Korte bibliografie:
A.G. Martimort, L'Eglise en prière: introduction à la liturgie, Parijs, Doornik, Rome, New York, 1961.
M. Huglo, Les livres de chant liturgique, Turnhout, 1988 (Typologie des Sources du Moyen Âge Occidental 52).
R. Taft, La liturgie des Heures en Orient et en Occident, Turnhout, 1991 (Mysteria 2).
A.G. Martimort, Les lectures liturgiques et leurs livres, Turnhout, 1992 (Typologie des Sources du Moyen Âge Occidental 64).
A.M. Triacca, D. Sartore, H. Delhougne, Dictionnaire encyclopédique de la liturgie, 2 vol., Turnhout, 1992-2002, s.v. Liturgie des heures.
E. Palazzo, Histoire des livres liturgiques. Le Moyen Age. Des origines au XIIIe siècle, Parijs, 1993.